Jeremiah 34

1) Nebukadrezar,

Anders in dit boek, en bij Ezechi‰l meest genoemd Nebukadnezar.

2) zekerlijk gegrepen,

Hebreeuws, grijpende gegrepen worden.

3) ogen zullen de ogen des konings van Babel zien,

Vergelijk boven Jer. 32:4, en onder Jer. 52:9,10,11.

Jer 32.4 52.9,10,11
4) Gij zult door het zwaard niet sterven.

Vergelijk boven Jer. 32:5, met de aantekening.

Jer 32.5
5) naar de brandingen

Of, met de brandingen; dat is, gelijk men uwe voorzaten bij hunne begrafenis vereerd heeft met vuren of het branden van allerlei kostelijke specerijen, alzo zal u ook geschieden. Zie hiervan 2 Kron. 16:14, met de aantekening.

2Ch 16.14

6) Och heer!

Vergelijk boven Jer. 22:18,19.

Jer 22.18,19
7) Als het heir des konings van Babel

Hiermede wordt te kennen gegeven de gehoorzaamheid, godzalige vrijmoedigheid en het vertrouwen van Jeremia, die niet geschroomd heeft in zulke gelegenheid van zaken den koning Zedekia aan te zeggen hetgeen hem van God belast was.

8) Lachis

Zie 2 Kon. 14:19.

2Ki 14.19

9) Azeka;

Zie 1 Sam. 17:1.

1Sa 17.1

10) vaste steden,

Hebreeuws, steden der vesting.

11) gemaakt had

Zie de manier van dit verbondmaken onder Jer. 34:18,19, en vergelijk Gen. 15:17,18.

Jer 34.18,19 Ge 15.17,18

12) ganse volk,

Versta, allen die dienstboden hadden.

13) voor hen uit te roepen.

Te weten, alle knechten en maagden, in het zevende jaar, volgens de wet, onder Jer. 34:13,14. Dit deed Zedekia om door dit uiterlijk werk van gehoorzaamheid verlossing en overwinning van God te verkrijgen, maar hoe zij het, naar de wijze van de huichelaars, hebben gemeend en onderhouden, wordt in het volgende verhaald.

Jer 34.13,14
14) doen dienen.

Zie boven Jer. 22:13.

Jer 22.13
15) hoorden al de vorsten

Dat is, gehoorzaamden, gelijk terstond wederom en elders dikwijls.

16) wederkomen,

Tot hun vorigen dienst, alzo Jer. 34:16. Dit schijnen zij gedaan te hebben omdat de Babyloni‰rs van Jeruzalem aftrokken tegen de Egyptenaars, zichzelven ijdellijk inbeeldende dat zij het gevaar alleen waren ontkomen, waar zij integendeel Gods toorn opnieuw verwekten; zie onder Jer. 34:21,22.

Jer 34.16,21,22
17) diensthuis uitvoerde,

Hebreeuws, huis der dienstknechten.

18) verkocht zijn,

Of, die zich aan u verkocht zal hebben.

19) wedergekeerd,

Of, hadt u bekeerd; te weten naar het uiterlijk aanzien, zoveel het uiterlijk werk aangaat.

20) naar Mijn Naam genoemd is.

Zie boven Jer. 7:10. Versta, den tempel.

Jer 7.10
21) Naam ontheiligd,

Dien gij in den eed van het verbond gebruikt hebt.

22) wederkomen,

Gelijk Jer. 34:11.

Jer 34.11

23) lust;

Of, begeerte, wens, welgevallen, wil. Hebreeuws, ziel; zie Ps. 27:12. Anders: voor henzelven, voor hunne personen; dat is, om hun zelfs eigen en vrij te zijn.

Ps 27.12
24) vrijheid ten zwaarde,

Een aardige verandering of omkering der woorden van vrijheid uit te roepen, tevoren ten goede, maar hier ten kwade; dat is, tot straf, die God door zijn rechtvaardig oordeel over hen wil uitvoeren en onder hen laten woeden. Sommigen stellen, aan het zwaard, enz. Alsof God zeide: Ik zal het zwaard, de pestilentie, enz. vrijheid geven om onder ulieden te woeden.

25) beroering allen koninkrijken der aarde.

Zie Deut. 28:25.

De 28.25
26) bevestigd hebben de woorden des verbonds,

Metterdaad niet volbracht, niet gehouden hebben. Hebreeuws eigenlijk, niet hebben doen rijzen, of opstaan; zie Deut. 27:26, en onder Jer. 35:14.

De 27.26 Jer 35.14

27) [met] het kalf,

Anders: [gelijk] het kalf, enz. dat is, Ik zal hen in stukken doen scheuren door het gevogelte, enz. gelijk Jer. 34:20.

Jer 34.20

28) tweeen hadden gehouwen,

Zie Gen. 15:17,18.

Ge 15.17,18
29) kamerlingen,

Of, hovelingen; zie Gen. 37:36.

Ge 37.36
30) ziel zoeken,

Dat is, die naar hun leven staan. Zie Exod. 4:19; 2 Sam. 4:8; alzo in Jer. 34:21.

Ex 4.19 2Sa 4.8 Jer 34.21

31) dode lichamen

Hebreeuws, dood lichaam; gelijk boven Jer. 7:33.

Jer 7.33
32) van ulieden [nu] zijn opgetogen.

Dat is, van Jeruzalem afgetogen, opgetrokken, [zie boven Jer. 34:11, en onder Jer. 37:5,11], tegen den koning van Egypte, die tot hulp van Zedekia in aantocht was.

Jer 34.11 37.5,11
33) bevel geven,

Dat is, Ik zal door mijne voorzienigheid en regering beschikken dat de Chalde‰n wederkomen. Vergelijk Lev. 25:21, en boven Jer. 25:29; Amos 6:11, en Amos 9:9.

Le 25.21 Jer 25.29 Am 6.11 9.9
Copyright information for DutKant